

Ondertussen zijn de gebruikers euforisch over de drug. Maar dat schijnt later toch wel mee te vallen. In de jaren vijftig werd nog gedacht dat je er syfilis en krankzinnigheid aan over kon houden. Bovendien buigen politiek, pers en experts zich dan al enige tijd uitgebreid over de vraag hoe schadelijk het gebruik van cannabis nu werkelijk is en of softdrugs wel thuishoren in het strafrecht.

Uiteindelijk valt er niet meer op te rechercheren tegen de almaar groeiende groep blowers. Mensen worden gefouilleerd en wie hasj of marihuana bij zich heeft, moet naar het politiebureau. De Narcoticabrigade doet invallen in Paradiso en andere hippe clubs, zoals Fantasio op de Prins Hendrikkade. Eind jaren zestig wordt er volop geblowd door Vondelpark-hippies en Dam-slapers. Helemaal te gek man, weet je wel.ĭe Amsterdamse Narcoticabrigade is in 1966 uitgebreid van twee naar zes man, maar dat is veel te weinig om daadkrachtig op te treden. En de hippies, nou ja, dat weten we allemaal: love, peace, happiness en de joint als cultuurgoed. Provo’s steken de draak met de burgerlijke maatschappij en de autoriteiten en zien in de softdrugs een provocatiemiddel bij uitstek. Het gebruik van softdrugs neemt echter explosief toe als vanaf 1965 provo’s en vooral hippies zich beginnen te roeren. Maar voorlopig blijft de groep gebruikers beperkt tot een clubje ingewijden. En ook de jonge dichter Simon Vinkenoog rookt begin jaren vijftig zijn eerste pretsigaret. Mensen als Ramses Shaffy, Aat Veldhoen, Adèle Bloemendaal en Jan Sierhuis komen regelmatig in de Cotton Club. De jazz en de marihuana trekken ook een groep blanke, progressieve jongeren aan. Intussen breidt het aantal gebruikers in Amsterdam zich gestaag uit. Vier jaar later worden beide dealers opgepakt: Small Boy krijgt anderhalf jaar cel en Blackie een halfjaar. Pas na een wijziging in de Opiumwet in 1953, als bezit en productie van cannabis strafbaar worden, kan er tegen hen opgetreden worden. De laatste wordt door justitie de grootste dealer van Amsterdam genoemd. Daar lopen de Surinamers Blackie en Small Boy rond die sneefers of strootjes (marihuanasigaretten) verkopen. In Amsterdam gaat het ook om de Cotton Club op de Nieuwmarkt, een van de eerste uitgaansgelegenheden waar blank en zwart samenkomen. De handel is volgens hem “geconcentreerd in Rotterdam op Katendrecht en in Amsterdam op de Zeedijk en Nieuwendijk, de enige plaatsen n.l., waar de weinige negerorkestjes welke ons land rijk is, emplooi vinden”. Marihuanasigaretten worden voor een gulden verkocht aan “swingmusici, negers en blanke musici, die zich in deze muziek trachten in te leven”. Hij noemt nóg een groep gebruikers: jazzmuzikanten, meestal ook Amerikanen. Zo stelt jurist Van Wolferen vast in het Tijdschrift voor Strafrecht in 1949. In Duitsland gelegerde Amerikaanse militairen die voor verlof naar Amsterdam komen, gebruiken en verkopen cannabis. Hasj en marihuana komen na de Tweede Wereldoorlog naar Amsterdam. De schilder werd veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. “Bij zijn verhoor bekende deze verdachte geruime tijd deze sigaretten te roken welke hij – op een enkele uitzondering – steeds kreeg van vrienden”. Een politierapport uit 1955 maakt melding van een “jonge kunstschilder” die werd aangehouden wegens het in bezit hebben en roken van marihuanasigaretten. Toch verkeren de Amsterdamse softdruggebruikers en -handelaren nog steeds in het Walhalla, vergeleken met een paar decennia geleden, toen hasj en marihuana voorzichtig hun intrede deden. Vanaf 1995 geldt er een uitsterfbeleid in Amsterdam: bestaande coffeeshops mogen wel worden overgenomen, maar er mogen geen nieuwe meer bijkomen. Daarnaast heeft Amsterdam nog een eigen “handhavingsbeleid” en is soms nog roomser dan de paus. “Allemaal dankzij het CDA en de ChristenUnie,” zegt hij. Buitenlandse toeristen en vaste buurtklanten wisselen elkaar in rap tempo af, terwijl Misjel hardop klaagt over het steeds strenger wordende coffeeshopbeleid. Bedrijfsleider Misjel (“noteer maar geen achternaam”) heeft de lijst open en bloot op zijn toonbank liggen. Nederwiet, Marokkaanse hasj, een voorgedraaide joint of toch maar een space muffin? Het staat allemaal op het ‘menu’ van coffeeshop Rusland, in het gelijknamige zijstraatje van de Kloveniersburgwal. Mellow Yellow was de eerste, in een gekraakte bakkerswinkel op de Weesperzijde. Het schenken van koffie, thee en andere dranken werd gecombineerd met de openlijke verkoop van hasj en marihuana. Begin jaren zeventig schokte Amsterdam de rest van de wereld met een uniek verschijnsel: de coffeeshop.
